In het programma Standpunt NL was de uiterst sympathieke Jan Terlouw te gast. De voormalige D66-leider is inmiddels een jaar of honderd, maar nog altijd helder van geest en stem. Naar aanleiding van de Algemene Politieke Beschouwingen wilde Standpunt NL het hebben over de stelling: ‘De politiek lijkt niet meer bij machte het onbehagen weg te nemen.’
‘Onbehagen’- het is een populair woord de laatste tijd. Een woedende meute beukt op de paleispoort, hij is al bijna aan splinters, een schildwacht staat wit weggetrokken voor de koning. ‘Sire! Sire! Het volk! Er is Onbehagen!’
‘De politiek lijkt niet meer bij machte het onbehagen weg te nemen.’ Er is onbehagen en dat moet worden ‘weggenomen’, liefst chirurgisch, als een blindedarm. De politiek als heelmeester. Jan Terlouw was het ermee eens. Ik telde af, binnen afzienbare tijd zou nu het woord ‘globalisering’ vallen. Twee minuten later was het zo ver. ‘Kijk,’ zei de grijze eminentie, ‘een belangrijke factor is natuurlijk de globalisering.’ ‘Globalisering’ is hét begrip waarmee integere intellectuelen het populisme verklaren. Le Pen, Farage, Wilders, Trump, zij geven een stem aan ‘de verliezers van de globalisering.’ Het klinkt goed. Politici die uit het niets opdoemen en een grote aanhang verwerven móeten haast wel in verbinding staan met een onderaardse lavastroom, een nieuw sentiment dat nooit op enig radarscherm te zien was, en nu ineens levensgroot opdoemt. Dat is de enige verklaring die de zittende politiek enigszins vrijpleit. Wijlen Els Borst probeerde iets dergelijks, twintig jaar geleden, toen zij minister van Volksgezondheid was. Er waren lange wachtlijsten in de zorg, en in het land was daar ‘onbehagen’ over. Borst’s verklaring: de politiek was ‘overrompeld’ door de vergrijzing. Echt zo’n demografische trend die je gewoon níet ziet aankomen! Nu is het de ‘globalisering’.
Onzin. Het wordt soms overdreven (80% van de Europese export blijft binnen Europa en slechts 3% van de wereldbevolking leeft buiten zijn geboorteland) maar dat de wereld de laatste vijftig jaar snel kleiner is geworden, staat buiten kijf. De kapitaalmarkten en de maakindustrie omspannen de wereld, intercontinentaal vliegen is voor iedereen bereikbaar geworden, wereldwijde migratiestromen kwamen op gang, internet maakt mensen en bronnen overal toegankelijk. Dat is globalisering. En is dat waar de boze burgers zo boos om zijn? Dat je voor €11,- een prima koptelefoon kunt kopen, made in China, die dertig jaar geleden uit Stuttgart kwam en het tienvoudige kostte? Dat je in je leunstoel á la minute iedere film kan bekijken die ooit gemaakt werd? Dat je nu met een druk op de knop je oma in Canada kunt horen en zien? Is dát wat al die Wilders-, Farage- en Trump-stemmers zo boos maakt? Komt daar dat ‘onbehagen’ vandaan?
Nee, dat komt vooral door twee dingen: vrijhandel en immigratie. Die economische zekerheid ondergraven en culturele eigenheid bedreigen. Populisten-stemmers zijn niet de ‘verliezers van de globalisering’, zij zijn de dupe van hoe in het Vrije Westen op de globalisering werd gereageerd. Van de fallout van die beleidsreactie, die bestond uit: marktwerking door deregulering, liberalisering en privatisering. Ook wel: het neoliberalisme. Let er maar eens op: waar ‘globalisering’ staat betekent het in 9 van de 10 gevallen: neoliberaal beleid. Trump-, Farage- en Wilder-stemmers zijn niet de verliezers van de ‘globalisering’, maar van een ideologie, noem het een denkmode, waar vrijwel iedereen in de politiek de afgelopen dertig jaar achteraan heeft gelopen: het marktdenken. Dat op zijn beurt leidde tot: de afbraak van hun zekerheden. Van allerlei voorzieningen die hen beschermden. Als ik een woord zou moeten bedenken voor waar de boze burger wel het slachtoffer van is, dan zou ik het desocialisering noemen. Globalisering is een eufemisme voor desocialisering. Darwinisering, zou je ook kunnen zeggen. Voor ‘afbraak van de verzorgingsstaat’. Toen Margaret – there’s no such thing as society – Thatcher in de jaren tachtig van de vorige eeuw haar desocialiserings-agenda ontvouwde, riep zij ‘There is no alternative!’ en ze werd nog geloofd ook, maar het is natuurlijk onzin: de essentie van politiek is dat er altíjd een alternatief is. Immigratie, vrijhandel, mondialisering van de financiële industrie, allemaal zaken waar de politiek ook anders op had kunnen reageren. Zo is dit globaliserings-frame in het politieke vocabulaire terechtgekomen: politici hebben het liever over een natuurverschijnsel waar zij machteloos tegenover staan dan over onvrede die zij zelf georganiseerd hebben.
De politicus die al dat neoliberale beleid heeft gesteund en het populistische ‘onbehagen’ nu toeschrijft aan de ‘globalisering’, kruipt weg voor zijn eigen verantwoordelijkheid. En de politicus die tégen dat beleid was, maar wel meegaat in dit globaliserings-frame, doet onbedoeld mee aan dit illusionisme. Dus, Roemer, Klaver, Thieme (vergeet ik nog iemand?): schrap dat woord uit je vocabulaire!