(illustratie: Rhonald Blommestijn)
De maatschappij verandert en de taal verandert mee. Dat is vooral goed te zien in het publieke debat, waar ‘opiniemakers’ zich aan ‘tafels’ buigen over ‘transitie’ en ‘disruptie’ – als ze elkaar tenminste niet uitmaken voor ‘linksgekkie’ of ‘Trumpaloompa’. Een korte cursus Meepraten Voor Beginners. Oftewel: opinieturbo!
Oxford Dictionaries, de grootste woordenboekenuitgever van het Verenigd Koninkrijk, heeft ‘climate emergency’ uitgeroepen tot het woord van 2019. Het Engelse dagblad The Guardian juicht die keuze toe en gaat het woord voortaan gebruiken, in plaats van ‘climate change’. Als The Guardian navolging vindt, is er een goede kans dat Engelsprekenden over een paar jaar als vanzelfsprekend ‘climate emergency’ zeggen, en vaak zelfs zonder te beseffen dat het ooit anders heette. Wie het eens is met Greta Thunberg en Extinction Rebellion en volledig op de hoogte is van de laatste inzichten op klimaatgebied, heeft nu een subtiele manier om dat kenbaar te maken. Ik ben benieuwd of deze verschuiving ook in het Nederlands gaat plaatsvinden. ‘Klimaatnoodsituatie’, het rolt wat minder soepel van de tong. ‘Klimaatnood’?
Barbecueschaamte
Van ‘verandering’ naar ‘nood’ – dat gaat over urgentie. (De organisatie die onze regering het vuur aan de schenen legt voor een beter klimaatbeleid heet niet voor niets ‘Urgenda’.) Toen het milieu- en klimaatprobleem zich aan het begin van de jaren zeventig begon af te tekenen, was er een sterk geloof in de ‘de maakbaarheid van de samenleving’. De verzorgingsstaat, de geleide economie, vrouwenemancipatie, de ‘derde wereld’, grote, ambitieuze projecten die begonnen met ‘bewustzijn’. De Club van Rome agendeerde de vervuiling en uitputting van moeder aarde (later ‘de planeet’). Eerste stap: bewustzijn. Toen kwam het neoliberalisme: niet de politiek en de overheid zijn de oplossing, maar het individu, de consument: die moet minder vliegen, minder autorijden en minder vlees eten. Terwijl het accijnsvrije vliegverkeer maar doorgroeit, begint minister Wiebes maar weer eens over de uitstoot van de open haard en de barbecue. Ja, het is onze eigen schuld. Laten wij elkaar moreel onder druk zetten. En zo maakte ‘bewustzijn’ plaats voor ‘schaamte’. Klimaatschaamte, autoschaamte, vliegschaamte, vleesschaamte, openhaardschaamte, barbecueschaamte.
Opinieturbo
Je zou het de turbotaal van de opiniepagina kunnen noemen, de taalmode van de openbare meningsvorming. Die wordt niet feestelijk aangekondigd per seizoen, zoals de gewone mode, maar als je oplet zie je haar komen en gaan. Het woord ‘bedrijfsleven’, bijvoorbeeld, de verzamelnaam voor wat economen de ‘particuliere sector’ noemen – je hoort het nog maar zelden. Waar bleef dat woord? Nu spreken we van ‘ondernemers’ en ‘ondernemingen’. Concreter, heroïscher ook vooral. Of van ‘startups’: dynamisch, avontuurlijk. Ergens rond diezelfde tijd kwam het begrip ‘innovatie’ in ons leven. ‘Productontwikkeling’, maar dan spectaculair en gewaagd. Maar ook ‘innovatie’ wordt al weer sleets, wat we wérkelijk nodig hebben is ‘disruptie’. Dat is de eerste vraag die de venture capitalist van vandaag stelt, als je met een idee komt: is het disruptief? Nee? Next! Letterlijk betekent dirsuptie ‘ontwrichting’. De tech-industrie stelt zich niet langer tevreden met het verbeteren van processen (‘automatisering’, héél ouderwets), nee, de nieuwe, hogere ambitie is om bestaande industrieën te ontwrichten – zie bijvoorbeeld Uber, Booking en en Airbnb. In de jaren tachtig was het ‘greed is good‘, nu is het ‘disruption is good‘.
Bakfiets
Of neem de term ‘elite’. Dertig jaar geleden hadden we het nauwelijks over de elite, nu voortdurend. De betekenis verschoof ook. Wat we toen, áls we het erover hadden, aanduidden met ‘elite’ was rechts, had een auto met chauffeur en woonde in een villawijk achter een hoge heg. De elite van vandaag daarentegen is links, bestuurt een bakfiets en woont in de ‘grachtengordel’. (Waar ‘de grachtengordel’ helemaal niet woont, maar dit terzijde.) Maar eígenlijk betekent elite nog steeds hetzelfde als toen: een groep met meer voorrechten dan jijzelf. De betekenis wordt bepaald door de groep die het gebruikt, en aan wie zij de grootste hekel hebben.
ook verveling spewelt eenrol bij dit proces, net als bij de gewone mode. Een hang naar onderscheid en vernieuwing. Afwisseling. Een nieuwe jas voor hetzelfde seizoen. Ineens zijn overal ‘transities’ gaande. ‘Verandering’ is te gewoontjes, ‘overgang’ klinkt te veel naar menopauze, et voila: ‘transitie’. Of een ‘kanteling’, ook erg in zwang. De vraag waarom je niet gewoon ‘verandering’ zegt, wordt beantwoord met een meewarige blik. Een ‘kanteling’ of een ‘transitie’ kun je natuurlijk niet overlaten aan zoiets dufs als een ‘werkgroep’ of een ‘commissie’. Nee, dat vereist een ‘taskforce’, of een ‘platform’, of, sinds kort in de mode, een ‘Red Team’.
Begin jaren tachtig hadden we de ‘brede maatschappelijke discussie’ over kernenergie. Oude koek, dat heet nu een ‘dialoogtafel’, kortweg ‘tafel’. Net zoiets, maar dan hip en nieuw en beter. Een tafel reist rond onder leiding van een ‘gangmaker’, ‘wegbereider’, of ‘kwartiermaker’. Vergelijk dat met ‘voorzitter’ en je begrijpt meteen de meerwaarde. Gangmaken – wegbereiden – kwartiermaken: je hoort de hamerslagen en het zingen der zagen waarmee de vooruitgang zich door het achterland boort.
Taalproductie
Alle clichés over de opmars van de beeldcultuur ten spijt, het belangrijkste medium voor het overbrengen van informatie en ideeën blijft het woord. “In een samenleving waar communicatie met de dag een grotere rol speelt, krijgt de taal een nieuw belang”, schreef de postmoderne filosoof Jean-Francois Lyotard bijna veertig jaar geleden. En toen moest de meest ingrijpende acceleratie op communicatiegebied nog op gang komen: internet. In een gemiddeld westers huishouden bevinden zich nu tussen de vijf en tien beeldschermen, en bij elk beeldscherm hoort een toetsenbord. Er zijn mensen die met twee duimen op een smartphone een tiksneldheid van 75 woorden per minuut halen.
De invloed op het publieke debat is groot. Was deelname aan dat gesprek dertig jaar geleden alleen weggelegd voor een kleine bovenlaag van de bevolking en gebonden aan tal van regels – vergelijk het met cricket of polo –, tegenwoordig is het een vorm van straatvoetbal –iedereen kan eraan meedoen, zonder lidmaatschap of brevet. ‘Opiniemaken’ is een volkssport geworden. Troffen burgers met radicale opvattingen, links of rechts, elkaar dertig jaar geleden hooguit aan weerszijden van een barricade, gewapend met spandoeken, nu praten zij met elkaar, op het internet, via sociale media, blogs, debatplatforms, enzovoort. Over de kwaliteit van dat ‘gesprek’ valt van alles te zeggen, maar het gaat gepaard met een indrukwekkende taalproductie.
Neem het actuele debat over ‘genderidentiteit’. Om dat te kunnen volgen moet je wel een paar termen kennen. Cisgender, cisnormatief, wat betekent dat eigenlijk? (Cis is Latijn voor ‘aan deze kant van’, Ciskei en Transkei verwijzen naar het gebied aan deze en gene zijde van de rivier Kei). Wat is de nuance tussen bigender, bicurious en biseksueel? En is het nu LHBT, LHBTQ, LHBTQI, LHBTQIA of mag ik volstaan met LHBT+ ? En dan heb je ook nog de ‘QUILTBAG’-minderheid (‘Queer, Undecided, Intersex, Lesbian, Trans, Bisexual, Asexual en Gay’).
Schril
Veel van dit jargon is voor een kleine groep geïnteresseerden, maar dankzij internet heeft iedereen toegang tot die subculturen, en onderdelen van dat vocabulaire sijpelen door naar de ‘mainstream’ (ook weer zo’n term). Dan heeft Hannah Bervoets het in Zomergasten ineens over ‘queerbaiting’ en vragen mensen op Twitter en Facebook zich af wat dát nu weer betekent. (Culturele producten aan de man brengen met de valse suggestie dat zij een LHBT+ thema hebben).
Vanuit de zwarte gemeenschap wordt er al decennia voor gepleit om het woord blank te vervangen door wit, naar Amerikaans voorbeeld. Een jaar of twee, drie geleden brak dat idee door naar de mainstream en deden verschillende mediaredacties blank in de ban. Anderen vinden die aanpassing een politieke hypercorrectie en blijven demonstratief ‘blank’ zeggen.
Men wil gehoord worden op het overbevolkte digitale dorpsplein, het volume gaat omhoog, de toon wordt schriller. De mogelijkheid om anoniem te blijven neemt remmingen weg. De hyperbool viert hoogtij. Ineens zijn bepaalde ideeën en opvattingen niet meer ‘fout’, ‘of ‘kwalijk’, maar ‘giftig’.
Scheldvocabulaire
Er is een rijkgeschakeerd scheldvocabulaire ontstaan; vooral op Twitter vliegen de invectieven over en weer. Uit het repertoire van rechts: ‘linkswappie’, ‘linksgekkie’, ‘deugmens’, ‘deugmeute’, ‘SJW-er’ (‘social justice warrior’), ‘snowflake’, ‘dhimmy’ (dhimmyisme is westerse onderdanigheid jegens de islam), ‘wegkijker’, ‘linkse engnek’, ‘boomknuffelaar’, ‘pedoknuffelaar’, ‘bakfietsmoeder’, ‘quinoakutje’, ‘deuggleuf’ en ‘feminazi’.
$Rechts is beter in schelden dan links. Geert Wilders is er dol op, een linkse tegenvoeter heeft hij niet, wat dat betreft. Linkse mensen argumenteren liever, tot ze een ons wegen desnoods, voordat zij gaan schelden. Er zijn wel linkse scheldwoorden (‘boze witte man’, ‘populist’, ‘erkenbrandje’ – naar het rechtse genootschap Erkenbrand –, ‘deplorabele’, ‘Trumpaloompa’, ‘bruinhemd’, ‘kastnazi’ en natuurlijk de klassieker ‘fascist’), maar ze worden aanzienlijk minder vaak gebruikt.
Er wordt gewedijverd in frames: ‘asielzoekers’ zijn ‘gelukszoekers’ of ‘testosteronbommen’, ‘antizionisme’ is eigenlijk ‘antisemitisme’, ‘immigratie’ is ‘vervanging’, ‘verdunning’ of ‘omvolking’, ‘pedofilie’ wordt ‘pedoseksualiteit’ (en andersom), ‘consensus’ is een ‘samenzwering’, een politieke stroming is een ‘kerk’, ‘religie’ of ‘sekte’ en ‘feiten’ zijn ‘ook maar een mening.’
Werkgevers spreken van ‘flexwerk’, de vakbond noemt het ‘pulpbanen’. ‘Decentralisatie’? Een ‘eufemisme voor bezuiniging’! De regering spreekt van de ‘participatiesamenleving’, de oppositie noemt het ‘afbraak van de verzorgingsstaat’. Politieke partijen muntten nieuwe begrippen: de ‘banenmachine’ en de ‘hardwerkende Nederlander’ (VVD), ‘rentmeesterschap’, ‘zelfredzaamheid’, (CDA), ‘ideologische veren’, ‘kansarm’ (PvdA), ‘pokerpensioen’, ‘villasubsidie’ (SP), ‘linkse hobby’, ‘massa-immigratie’, (PVV), ‘plezierjacht’, ‘megastal’ (PvdD), het ‘politieke kartel’ (FvD).
Actiegroepen en ngo’s doen hetzelfde. De ‘kiloknaller’, de ‘plofkip’ zijn neologismen van de Stichtin Wakker Dier.
Metacommentaar
Net als bij echtelijke ruzies – ‘Jij overdrijft altijd zo!’ – ontaardt de discussie steeds vaker in retorisch metacommentaar: ‘framing’, ‘ad hominem’, ‘red herring’ (vals spoor, afleidingsmanoeuvre), ‘false equivalence’ (ongelijke grootheden gelijkstellen), ‘whataboutism’ (‘Maar zij dan?’), ‘factfree politics’, ‘fake nieuws’, ‘hoax’, ‘mansplaining’ (mannen die vrouwen uitleggen hoe het zit), ‘whitesplaining’ (witten die zwarten uitleggen hoe het zit), ‘white washing’ (cosmetisch antiracisme), ‘white fragility’ (witte gekwetsheid vanwege verwijten van discriminatie), ‘whitey helper’, ‘virtue signalling’ (gewetenstheater), ‘gaslighting’ (uiterst stellig onzin beweren zodat mensen aan zichzelf gaan twijfelen), ‘trolling’ (jennen, provoceren), ‘dogwhistling’ (iets kwalijks suggereren zonder het letterlijk te zeggen), ‘dead cat’ (de aandacht afleiden door iets krankjorums te roepen). Wie die termen niet kent, heeft soms geen idee waar het gesprek over gaat.
Een reactie op een artikel dat ik onlangs schreef, bestond uit twee zinnen waar drie zelfstandige naamwoorden in voorkwamen: “stropop”, “confirmation bias” en “cherrypicking”. De afzender was dus van mening dat ik een niet-geponeerde stelling kritiseerde (stropop), alleen informatie waarneem die mijn gelijk bevestigt (confirmation bias) en dat ik selectief argumenteerde (cherrypicking). Iemand anders schreef alleen maar: “Dunning-Kruger. (Dat is de naam van het psychologische verschijnsel dat mensen hun eigen competentie te hoog en die van anderen te laag inschatten). Die manier van discussiëren doet denken aan die mop over een moppenclub waar de moppen niet meer verteld worden, alleen nog aangeduid met een nummer. Iemand zegt ‘zestien’ en iedereen ligt in een deuk, iemand zegt ‘elf’ en niemand lacht, want ‘hij vertelt hem verkeerd.’
Arena
Sport begon ooit als een geritualiseerde krachtmeting, een nagebootst gevecht waarbij niets op het spel stond, behalve de eer van de spelers en het vermaak van de toeschouwers.
Het publieke debat lijkt zich ook in die richting te ontwikkelen: van een middel – vanuit verschillende gezichtspunten tot elkaar komen en het best mogelijke besluit nemen – tot een doel in zichzelf: een geritualiseerde krachtmeting, een gevecht om niets, behalve de punten. Wie het meeste ‘scoort’, is de winnaar. Hoe spectaculairder de wedstrijd, hoe meer kijkers. Het publieke debat verplaatst zich van het forum van de rede naar de arena van het spektakel.